Outsourcing in de geschiedenis
Schaalvoordelen
Sinds de industriële revolutie hebben organisaties nagedacht over het benutten van hun concurrentievoordeel om markten uit te breiden en winsten te verhogen. Het overheersende model in de 19e en 20e eeuw was de grote geïntegreerde organisatie. In de jaren 1950 en 1960 breidden bedrijven hun basis uit om te profiteren van schaalvoordelen.
De grote geïntegreerde organisatie diversifieerde haar productassortiment, waardoor meer managementlagen nodig waren voor uitbreidingen. Technologische vooruitgang zoals het internet in de jaren 1980 en 1990 dwongen organisaties om meer te globaliseren en werden gehinderd door inflexibiliteit als gevolg van opgeblazen managementstructuren. Om de wendbaarheid te vergroten, hebben veel grote organisaties een strategie ontwikkeld die gericht is op hun kernactiviteiten en kernprocessen.
Principaal-agent probleem
De focus op kernprocessen bracht discussies op gang over welke processen essentieel en cruciaal waren voor bedrijfscontinuïteit en welke konden worden uitbesteed aan externe dienstverleners. Processen of functies waarvoor intern te weinig middelen beschikbaar waren, werden uitbesteed aan gespecialiseerde bureaus of dienstverleners. Bijgevolg ontstond het principaal-agent probleem tussen gebruikersorganisaties en serviceorganisaties, en de principaal-agent theorie en gerelateerde informatieasymmetrie wonnen aan belang in lijn met de groei van outsourcing.
Informatieasymmetrie
De meest voorkomende agentschapsrelatie in het financiële domein vindt plaats tussen investeerders (of aandeelhouders) en het management van een bedrijf. Het is mogelijk dat de principaal niet op de hoogte is van de activiteiten van de agent of dat het de agent verboden is om informatie te verkrijgen. Het resultaat is een informatieasymmetrie tussen de principaal en de agent. Het management kan bijvoorbeeld willen beleggen in opkomende economieën terwijl de risicotolerantie van de opdrachtgever ongunstig is. Deze managementstrategie kan ten koste gaan van de winstgevendheid op korte termijn, de risico’s van het bedrijf vergroten en mogelijk leiden tot hogere rendementen in de toekomst. Beleggers die op zoek zijn naar hoge lopende kapitaalinkomsten met lage risico’s zijn mogelijk niet op de hoogte van deze beheerplannen. Als deze managementstrategie leidt tot bepaalde verliezen, kan het management geneigd zijn deze informatie niet bekend te maken aan aandeelhouders. De ontwikkeling van het accountantsberoep was een belangrijke wereldwijde ontwikkeling in het verminderen van het agency-probleem.
Planning van risico’s en middelen
Zoals hierboven aangegeven, kunnen zich situaties voordoen waarin de agent van plan is om bepaalde middelen van de beleggers toe te wijzen aan beleggingen met een hoog risico. De agent neemt de beslissingen en draagt weinig tot geen risico, aangezien alle verliezen door de principaal worden gedragen. Deze situatie kan zich voordoen wanneer aandeelhouders financiële steun verlenen aan een entiteit die het management naar eigen goeddunken gebruikt. De agent kan een andere risicotolerantie hebben dan de beleggers door een ongelijke risicoverdeling. Anderzijds kunnen werknemers beslissen om hun energie te steken in een project dat op lange termijn geen voordelen heeft voor de organisatie. Het management is verantwoordelijk voor de financiële situatie van de organisatie en is zich mogelijk niet bewust van werknemers die zich op de verkeerde doelen richten.
Financiële gevolgen
Als de opdrachtgever een investeerder of aandeelhouder van een organisatie is, dan zijn de belangen van de opdrachtgever gericht op het optimaliseren van het rendement op investeringen. Opbrengsten uit beleggingen worden op korte of lange termijn uitgekeerd als dividend aan beleggers. De principes zijn gericht op het optimaliseren van dividendrendementen (op lange termijn). Het uitkeren van hoge dividenden aan principals beperkt de investeringsmogelijkheden of kan cashflowproblemen veroorzaken voor het management van de organisatie. Opdrachtgevers en agenten hebben in dit opzicht tegengestelde financiële belangen.
De agency-theorie is ook relevant in de relatie tussen management en werknemer. Werknemers hebben er belang bij om met minimale inspanningen hun persoonlijke salaris en persoonlijke voldoening te verhogen. Het management streeft naar het optimaliseren van productie- of verkoopvolumes tegen de laagste arbeidskosten. In deze context bestaat er ook informatieasymmetrie in de vorm van onvolledig inzicht in de dagelijkse activiteiten van werknemers door het management. Het management zal waarschijnlijk budgetteringsmechanismen en controles implementeren om de activiteiten van werknemers te optimaliseren voor het doel van de organisatie. De agency-theorie is ook relevant in uitbestedingssituaties.
Agentschapstheorie bij outsourcing
In het algemeen heeft de agentuurtheorie betrekking op alle relaties tussen twee partijen waarbij de ene partij de principaal is en de andere de agent die de principaal vertegenwoordigt in transacties met derden. Agentschapsrelaties ontstaan wanneer principalen agenten inhuren om een dienst uit te voeren namens de principalen. Opdrachtgevers delegeren doorgaans beslissingsbevoegdheid aan agenten. Omdat contracten en beslissingen met derden door de agent worden genomen die de principaal beïnvloeden, kunnen er agentschapsproblemen ontstaan.
In de situatie waarin activiteiten worden uitbesteed door een gebruikersorganisatie aan een serviceorganisatie, is de agency-theorie relevant voor alle beschreven aspecten; informatieasymmetrie, risicotolerantie en toegezegde middelen. Een financiële instelling besteedt bijvoorbeeld IT-diensten uit aan een managed services provider. De managed service provider heeft geen inzicht in de risicotolerantie van de instelling en kan besluiten dat wekelijkse back-ups acceptabel zijn of dat het opslaan van gegevens buiten de EU acceptabel is. Het is mogelijk dat de serviceprovider de organisatie niet informeert over downtime van bepaalde servers als deze netwerkstoring niet wordt geïdentificeerd door de financiële instelling. De serviceorganisatie kan ook geneigd zijn om zo weinig mogelijk middelen in te zetten voor het uitvoeren van activiteiten, in een poging om de ontvangen vergoedingen te verhogen. Een serviceorganisatie kan een andere tolerantie voor fraude hebben of zelf fraude plegen. In de pensioensector kunnen vermogensbeheerders profiteren door transacties van pensioenfondsen vooraf te laten uitvoeren. Dit resulteert in het principaal-agent probleem dat hierboven is beschreven.